ENKLE BLADZIJDEN UIT DE GESCHIEDENIS, ENZ.
401
Uwer Majesteit
eerbiedige Dienaren en getrouwe onderdanen.
Voor het Kon. Oudh.k. Genootschap
(was get.J'Dr. D. J. Veegens, Voorzitter.
L. M. Beels, Secretaris.
26
boogen, meer dan voldoende kracht tot dat einde zou
kunnen aangebragt worden.
Dat de tegenwoordige kap, in haar geheel niet tot den
tijd van den bouw opklimt, is zonder belang, daar de
oorspronkelijke zeer zeker door vormen heeft uitgemunt,
die in schoone evenredigheden niet bij de thans aan
wezige hebben achtergestaan, maar gewis ten aller
voordeeligsten zouden afsteken bij de anakronistische
ijzer konstruktie, waartoe thans besloten is.
Sire! het geldt hier een Unicum onzer Vaderlandsche
kunst; uit een der twee groote tijdperken van volksbloei,
die aan de gelukkige regeering van Uwe Majesteit zijn
voorafgegaan, het geldt den paleis-bouw van Uwen
Koninklijken voorzaat Graaf Willem den Ile uit dat tijd
vak, zooals een Uwer Ministers zich terecht heeft uitge
drukt, „waarin het zelfstandig bestaan duidelijk zichtbaar
was, van een wezen één en zelfstandig, ’t welk wij
Nederlandsche natie noemen, uitblinkende door jeugdige
volkswelvaart, door beschaving en ridderlijke hoedanig
heden” (Mr. J. Bosscha, de Duitschers en de Nederlan
ders 1847 bl. 17, 24, 31). Van kerkelijke Architectuur
Sire, zijn er meerdere schoone overblijfsels uit den voor
tijd aanwezig, niet van civielen bouw. Wij verzoeken
allereerbiedigst, maar allerdringendst om de tusschenkomst
van onzen Koninklijken Beschermheer, in het dreigend
gevaar. Uwe Majesteit gelieve tevens de hernieuwing van
de hulde der dankbare verkleefdheid te aanvaarden van