EEN EEUW GENEESROMMEL.
37
„Dat Ramaer ’n groot psychiater is geworden, heeft hij
mij te danken”, placht Dr Jan de Vry te zeggen; „beiden
stonden we naar het lectoraat in de scheikunde aan de kliniesche
school te Rotterdam. Het werd mij opgedragen, wijl ik indertijd
met goud ben bekroond.”
De collegae clarissimi hadden daar, nota bene! schik in.
Over zooveel toegeeflijkheid was menigeen veront
waardigd. Eilievethans wonen onder ons professoren,
in Duitschland gewonnen, geboren, opgevoed en geschoold,
die reeds meer dan vijf jaar hollandsch geld opstrijken
en zich vermeten les te geven in hun moedertaal. De
studenten, wien neerlandsch bloed in de aadren vloeit,
spelen op den poot. Fluiten! de jongelui vinden dat
leerzaamhet is ’n goede oefening in het duitsch.
Dat genoemde wet tot stand komt, dankt men voor ’n deel
aan het ,,’s Gravenhaagsch geneeskundig gezelschap”,
opgericht in ’47, het z.g. doctorengezelschap, een deftige
vereeniging, uitsluitend voor heeren gepromoveerden,
boven den meester zich verre verheven wanend en den
collega-candidaat wikkend en wegend.
Een gewoon mensch voelt behoefte zich aantesluiten
alleen ’n groot man zoekt z’n kracht in „isolement”. Die
behoefte heerschte toen epidemieschze zat in de lucht.
Dr J. N. Ramaer 1), toen te Zutfen, had in augustus ’45
met eenige collegae ’n kringetje gevormd, dat twee jaar
later ’n beroep deed op alle genees-
den lande
lang
plan toetetreden. Het
later hoogleeraar te Leiden, de vader der Prinsestraat,
wiens mannetaal de schaal deed overslaan. Edoch, toen
het er op aankwam het reglement met de eischen der
algemeene maatschappij te doen kloppen, trokken zij, die
sedert vier januari ’49 de haagsche afdeeling dier maat-
en heelkundigen in
om onderling ’n maatschap te stichten. Na
en breed overleg besloot ons Gezelschap tot dit
was vooral Dr J. C. G. Evers,