EEN EEUW GENEESROMMEL.
39
om milicieplichtigen te keuren, weigerde hij, als specia
list, daaraan te voldoen. De kantonrechter en de
rechtbank stelden hem in het ongelijk, doch de hoogeraad
besliste, dertig October ’99, dat de burgergenees-
kundige niet verplicht is aan die oproeping te voldoen
de milicieraden en gedeputeerde staten hebben, op grond
der miliciewet van 1817, ónrechtens de genees- en heel
kundigen als dwangarbeiders geprest. De chirurgen nl.
werden vroeger ook opgeroepen, doch daaraan is ’n
eind gemaakt door de miliciewet van ’61, die ’n officier
van gezondheid aanwijst in de plaats van den heelkundige.
Iedere zitting wordt vergoed met f6, doch is door
Thorbecke in ’49 „voor de herkeuring” op 5 gesteld:
bezuinigen was toen de leus.
Sedert november '99 wordt de arts „beleefdelijk uit-
genoodigd” en niet door „mij”, d.i. de commissaris van
de provincie of de voorzitter van den milicieraad, „aan
gewezen krachtens de wet”, enz. op poene van.
In ’78 wordt de wet van ’65 opnieuw aangevuld,
alias verminkt, door den toegang tot de academie ge
makkelijk te maken, omdat oorlog, marine en koloniën
officieren van gezondheid en het platteland artsen noodig
hebben, liefst voor ’n „koopje”. Niettegenstaande het
verzet van bijna alle geneeskundigen in den lande, ’n
„nooit vertoonde” eenstemmigheid, haalt de welsprekende
minister Jan Kappeyne de „aanvulling” er door: wet van
vijfentwintig december 1878, Staatsblad 222. Gelukkig
zijn we met ingang van een januari ’94, wet van twaalf
december ’92, Staatsblad 261, verlost van die „studenten,
bijeengescharreld uit jongelieden van veel en weinig
aanleg, veel en weinig kennis, ouderen en jongeren
leeftijd, die een tè breede wetenschappelijke opleiding
zouden genieten voor het platteland”.
Dat platteland „weet wat”! In '91, is in den aanhef