DE HAAGSCHE SCHILDERKUNST IN DE. I9E EEUW. 55 van J. G. Vogel. koopers vonden. In zijne landschappen bij zomer en winter, bij morgen-, middag- en avondstond, bij zonne schijn en storm, brengt Schelfhout’s vaardig en veel- geoefend penseel eene oneindige verscheidenheid. Steeds boeit zijne voordracht door het aangename koloriet en de eigenaardige, welgekozen stoffage. Een „Veldijs” Schelfhout, met de krassen op de sterk bereden baan, het „Zoopie” aan het Leg-ereis-aan- tentje en al de aardige figuurtjes, was een festijn voor de toen malige kunstvrienden. Een man, wiens kunst zoo gezocht was, werd natuurlijk door leerlingen omringd. Naast Nuyen, den te vroeg ontslapen kunstenaar, en Roosenboom, beiden met een dochter van Schelfhout gehuwd, waren Du- bourcq, Opdenhoff, Rietstap, Kleyn, Hoppenbrouwers, J. B. Tom, J. W. van Borselen, J. J. Destré, J. G. Vogel, en J. G. de Haan, leerlingen van den toen gevierden landschapschilder. Met Schelfhout stonden Hendrikus van de Sande Bakhuijzen en J. B. Koekkoek destijds aan het hoofd der Hollandsche landschapschilderkunst. De door Kobell en G. van Os in eere gehouden traditie der oude Hollandsche school, welke op Potter berust, hield ook Bakhuijzen in aanzien. Hij was de meester der fijn en nauwgezet geteekende en uitvoerig gepenseelde land schappen met vee, die nog in musea en oude verzame lingen het oog trekken door hunne naïeve, trouwe natuurstudie bij het afbeelden van onze vaderlandsche heuvels, bosschen en weiden.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1905 | | pagina 66