56
DE HAAGSCHE SCHILDERKUNST IN DE I9E EEUW.
Ook om dezen ernstigen en gezochten kunstenaar
schaarden zich tal van leerlingen, als: C. Immerzeel,
G. G. Verburgh, H. van Hove, J. en W. van Deventer,
W. Roelofs, M. van Raden, J. Heppener, E. Nijhoff,
Julius en Geertuida van de Sande Bakhuijzen.
De derde in dit trio, B. C. Koekkoek (1803 1862),
hoewel noch in den Haag geboren of gevestigd, noch
in het Gemeente-museum vertegenwoordigd, mag echter
in dit panorama niet ontbreken. Zijne boomrijke land
schappen, bosch- en berggezichten met eigenaardige
stoflage, wier bewonderenswaardige samenstelling getuigt
van zijn scheppend vermogen en dichterlijk gemoed,
werden destijd alom warm toegejuicht. De rijke verscheiden
heid van geboomte en gewas is zoo waar in hun ver
schillend karakter geteekend, het eigenaardig gewaai,
dat zich in de dartele en sierlijke toppen verliest, is zoo
geestig gepenseeld, en de wijkende of meer voorkomende
takken zijn zoo kunstig in al hunne natuurlijke verkortingen
en wrongen uitgebeeld, dat de ernstige beschouwer
verbaasd staat over des kunstenaars kennis en diepe
natuurstudie.
Uit den zelfden tijd dagteekent de kunst van A. Waldorp
(1803 1866), eveneens leerling van den Haagschen
decoratieschilder Breckenheimer, en gehuwd geweest met
de zuster van B. J. van Hove. Van hoeveel kennis,
wetenschap en studie woud en panorama van Koekkoek
ook blijk mogen geven, Waldorp week spoedig van het
gladde, porseleinachtige en doorschijnende af, hetwelk
de kunst van 1800—1830 kenschetst, en wist al dadelijk
in zijne rivier- en zeegezichten, zijne kerken en dorps
buurten meer kracht en relief te leggen. In vele opzichten
was hij een voorlooper; enkele zijner zeeën en woelende
waters durven zelfs de mededinging aan met producten
uit de impressionnistische school van onzen tijd.