64 DE HAAGSCHE SCHILDERKUNST IN DE I9E EEUW. Had men tot heden aan de Academie uitsluitend naar het model geteekend en blijkbaar het voorbereidend onderwijs elders ontvangen men benoemde nu twee onderwijzers om in het teekenen naar voorbeelden en pleistermodellen onderricht te geven. En de Regeering der stad schonk eene jaarlijksche bijdrage van 2500 gulden, welke in 1834 tot 3500 gulden geklommen was. Van lieverlede nam het aantal leerlingen zoodanig toe, dat de lokalen op de groote Markt en de Prinsegracht te bekrompen werden. Weldra besloot dan ook de stedelijke Regeering een gebouw te doen oprichten, dat minstens 400 leerlingen zou kunnen bevatten, daar men nu jaarlijks verplicht was, bij gebrek aan plaats, leerlingen te weigeren. Op den grond van de armen-inrichting op het Bleijen- burg verrees nu de gevel van een Griekschen Tempel aan de Princessegracht, tegenover den Koekamp. Het gebouw, door den stads-architect Z. Reijers ont worpen, was 22 Augustus 1839 gereed en kostte ongeveer 2 ton. Aan het hoofd dezer Academie werd de kunstschilder J. J. Eeckhout geplaatst, die twee jaar later, in 1841, door den kunstschilder J. E. J. van den Berg werd opgevolgd. Achtereenvolgens ziet men nu al de kunstenaren van onzen tijd, die naam gemaakt hebben en zelfs beroemd geworden zijn, in de aanteekeningen der volgende jaren voorkomen. De reeks teekeningen, die in het archief der Academie bewaard wordt, is in de hoogste mate belangwekkend: zij vangt aan met een naaktbeeld van Willem Doudyns, den stichter der instelling, en van F. van der Schuer, en eindigt met bekroonde beeldstudies van jonge schilders uit onzen tijd. In 1822 zijn het prijsbeelden van den beroemden A. Waldorp, van den degelijken knappen portretschilder

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1905 | | pagina 75