68 DE HAAGSCHE SCHILDERKUNST IN DE I9E EEUW. lijke kweekelingen, die later het diploma als leeraresse bij het M. O. verwierven, hebben velen als zoodanig zich bijzonder gunstig onderscheiden. Zoo roeide men met de beschikbare riemen, en zag van lieverlede het aantal leerlingen zoodanig stijgen, dat het in 1874 het aanzienlijk cijfer van 300 bereikte. Doch aanhoudend bleven de te geringe geldmiddelen een beletsel om het onderwijs zoodanig in te richten, dat het aan de eischen beantwoordde. Vooral nu zich in de Academie meer en meer een sterk verlangen naar kunst- nijverheids-onderwijs deed gevoelen. De lessen, die destijds de heer A. Le Comte gaf, werden met ijver en nauw gezetheid gevolgd, doch aan eigenlijk onderwijs in kunstnijverheidsvakken kon niet gedacht worden. Toen kwam bij den Raad van Bestuur het denkbeeld op om aan het kunstnijverheidselement in de Academie eene zeer groote plaats in te ruimen. Men wilde trachten de klove, die hier te lande tusschen de kunst en het handwerk bestaat, zooveel mogelijk te overbruggen en door fraaie modellen en goed onderwijs den smaak der toekomstige nijveren te vormen. In een uitvoerig ontwerp tot hervorming der Academie zette de Raad van Bestuur zijne denkbeelden omtrent de uitbreiding der school uiteen. Het gevolg daarvan was, dat het Gemeentebestuur na n October 1877 het jaar- lijksch subsidie tot 10500 gulden verhoogde, met de verzekering, dat zoo spoedig mogelijk de luidruchtige medebewoonster, de Koninklijke Muziekschool, welke al de bovenvertrekken innam, elders onder dak gebracht zou worden. Door de krachtige hulp der gemeente was de Academie nu in elk geval bij machte, hare leermiddelen flink uit te breiden. Verder wachtte men totdat het gelukkig oogenblik zou aangebroken zijn, waarop het geheele

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1905 | | pagina 79