DE HAAGSCHE SCHILDERKUNST IN DE I9E EEUW.
75
dit merkwaardig trio, Matthijs
weergeven van den indruk, dien een of ander natuur
tafereel op het kunstenaarsgemoed gemaakt heeft. Om
hiertoe te geraken verwaarloost zij desnoods alle détails,
ten einde het visioen van kleur en toon, dat haar getroffen
heeft, in al zijn geur en glans, in al zijne diepte en
intensiteit weer te geven.
Jakob Maris’ broeder, Willem (geb. 1844), volgde
spoedig de opvatting van zijn oudsten broer. De zonne-
weelde, die Willem Maris, met zulk eene macht over
kleur en toon, op zijne „plassen” toovert, brengt den
beschouwer in geestdrift. Licht en zon zóó weer te geven,
ons de ruimte dier plassen, de heerlijkheid van zulk een
mooien dag, de malschheid van ’t weiland zóó te ver
tolken, is eene zeldzame gaaf. Willem Maris’ van zonne
gloed doorsprankelde luchten zijn de zuivere poëzie onzer
vaderlandsche polders.
De jongste broeder van
Maris, die sinds i860 den Haag voor Londen verlaten
heeft, brengt in zijne etherische geheimzinnige kunst
eene fijnheid en gevoeligheid, welke haar niet voor
een ieder toegankelijk maakt. Thijs Maris is een droomer
en ziener, die dingen schept, geheel afwijkende van de
werkelijkheid, maar doordrongen van poëzie.
Terwijl Maris te Parijs onwillekeurig tot die nieuwe
natuurvisie overhelde, waren er in het Vaderland ver
scheidene kunstenaren van beteekenis, die onbewust
meer en meer die impressionistische richting huldigden.
Jan Weissenbruch (1823 1880) leerling van Sam Verveer,
toonde zich reeds in den breeden schildertrant van zijne
zonnige stadsbuurten veel krachtiger en forscher dan
zijne tijdgenooten.
Nog sterker voelde Bosboom zich aangetrokken tot de
nieuwe opvatting. Met hart en ziel drong hij tot in haar
kern door en zonder tot overdrijving te geraken, ver-