DE HAAGSCHE SCHILDERKUNST IN DE I9E EEUW. jongde zich Bosboom's kunst. Zijn kerk te Trier (1871) is een prachtig specimen van deze nieuwe opvatting. Alles, wat van het hoofdmotief des kunstenaars kan afleiden, wordt verloochend, om tot die breedheid, tot dat concentreeren van licht en schaduw te geraken, dat juist Bosboom’s kunst zulk eenehooge waarde schenkt. Daarbij, gelijk Vosmaer zoo waar en scherp zinnig opmerkt, „als Bosboom te Alkmaar de kerk afbeeldt, dan denkt hij tevens aan Oud- Hollands lijden en Alkmaar’s victorie; als hij kansel of preek- stoelhek teekent, consistorie of raadzaal, dan leeft hij met Hol lands reformatoren, met zijne helden, staatsmannen en schrij vers, die ook leven in de vrouwe lijke werkplaats zijner woning.” Jozef Israëis. 'at i 1 INaast Bosboom werden ook Israëis en Mauve aanhangers van de nieuwe natuurvisie. Israëis (leerling van J. A. Kruseman), die sinds 1870 zich in den Haag gevestigd had, was door aanleg en opvatting voorbestemd, om een vurig volgeling van het impressio nisme te zijn. Hij is er een der begaafdste apostelen van. Alles wat de aandacht zou kunnen aftrekken van de hoofd gedachte, van het effect, wordt door Israëis als ’t ware slechts aangeduid. Zijn instinct van groot kolorist wijst hem daarin den weg. In de wijze, waarop Israëis de natuur ziet en vertolkt, doet hij, in zijne beste oogenblikken, aan Rembrandt denken. Israëis is de schilder der armen en ongelukkigen, de schilder van het lief en leed onzer visschers; als zoodanig is hij beroemd en geëerd. Mauve (1838—1881) leerling van den Haarlemschen

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1905 | | pagina 87