8i
DE HAAGSCHE SCHILDERKUNST IN DE I9E EEUW.
de blijde intocht plaats had. Daar bouwde men eene
kunstzaal, in welke zoo bij dag als avond kunstbe
schouwingen gehouden konden worden. Nu woonde
Pulchri in zijn eigen huis. De lasten, welke het Genoot
schap hierdoor op zich genomen had, waren groot, maar
artisten zijn goudmakers als zij ernstig willen, en eene
verloting van schilderijen en teekeningen, welke de bent-
genooten ten bate van het aangeworven gebouw afstonden,
bracht al dadelijk duizenden op.
Nu ging Pulchri Studio éen tijdperk van buitengewone
bloei en welvaart te gemoet. De eene belangwekkende
tentoonstelling verving de andere. Daubigny volgde op
Walter Crane; onvergetelijke oude kunst wisselde met
een rijke verzameling van kunstnijverheidszaken af. De
schoonste Japansche bronzen en porseleinen, de zeld
zaamste muziekinstrumenten, tentoonstellingen van vreemde
en vaderlandsche kunst, van de werken van Jacob Maris
en van den wakkeren voorzitter H. W. Mesdag, van
Israëls en van Rochussen, van oude prentkunst en van
het werk van leden-groepen.
Doch ook deze woonzetel was Pulchri-Studio ten slotte
niet ruim en gemakkelijk genoeg. De talrijke aanhangers
van het Genootschap drongen telkens aan op het ver
huizen naar eene stadswijk, die meer in het hart der
residentie gelegen was. Men zocht en vond. Door een
gelukkig toeval slaagde men er in, een ruim en statig
heerenhuis in het Lange Voorhout machtig te worden,
en dat voor Pulchri’s zetel in te richten. Zoo breidt zich
het Genootschap meer en meer uit, zoodat de rekening van
den penningmeester, die op r October 1848 met een batig
saldo van f 2 sloot (de ontvangsten hadden 817 en
de uitgaven 815 bedragen), in 1899 een batig saldo
van f 1142,28 oplevert, terwijl de ontvangsten 24840
en de uitgaven f 23700 bedroegen. Aan eereleden telt
6