DE GEVANGENPOORT.
97
„klein” bier, hoewel nog een geheele stoop voorradig
was, waarvan de jongen, op Glesers verzoek, nog een glas
uitdronk ,,tot diens zichtbare genoegen”.
Ook deze werd nu gemaand te gaan slapen door de
dochter. Spoedig daarna werd het raam op de Witte
kamer opengeklapt en een „kool vuurs” door Hals op
de binnenplaats geworpen, roepende deze: dat is het
eerste. Hierop had Doncker Reyersen uit het giool laten
halen „ten eynde hy hem zoude coemen assisteren”, die,
met den zoon naar boven gaande, Hals als dader aanwees,
welke, daar de Soetermeerder heen en weer bleef wandelen
(wat deze later heette liegen) op nieuw bier vroeg, wijl
hij niet slapen kon. En hiermede eindigde het nachtelijk
tumult, dat den volgenden middag op de Ridder-
kamer met vernieuwde kracht losbrak; echter thans was
Beloo de schuldige, hebbende een Duitsch „lieutenant”
te gast des middags, met wien en de anderen hij wel
bij de zeven gulden aan wijn had verdronken. De jonker
werd dan ook sterk beschonken, wenschte nog meer wijn
door zijn knecht te laten halen, zeggende „dat het nog
genoeg dag was”.
De cipier, dan ook om zes ure boven komende (na
het gezelschap naar huis gestuurd te hebben) om met
de gevangenen te eten, werd door Beloo dreigend met
een „bloot” mes in de hand afgewacht.
Deze at tegen zijn gewoonte niet „mits dat hy
seer hooch dronck”, ging echter twist zoeken (gezamenlijk
met Gleser) met den cipier, die door zijne kinderen werd
weggevoerd uit vreeze van gemolesteerd te worden door
hen; daarna wierpen zij met de teljoren en een schotel
spijze int ronde.
Veel rumoer dus voor niets; het blijkt niet, dat het
Hof zich deze zaak heeft aangetrokken; de 26-jarige
Merschaert erkende nog bij het onderzoek, dat er veel
7