104
DE GEVANGENPOORT.
en dan
nog mede, dat als de cipier dronken was, hij nu
„comt moveren met de gegyzelden verscheyde heftige
questieën ende dispuyten soo in materie van religie als
anders, insonderheyt met Maerten de la Flye, dewelcke
is van de pauselycke religie, waeruyt verscheyden onee-
nicheyden ontstaen.” En de brave La Flye „seyt, dat
den voorsz. chipier dickmael droncken zynde, comt dispu-
teeren seer hardt ende heftigh, sustinerende onder anderen,
dat er geen duyvels en syn, ende op andere materiën van
religiën, waeruyt dickmael harde woorden reysen.” Hij
en Van Vlooswyck beklagen zich beiden, dat de cipier
eens ’s nachts in de Vrouwecamer, daer hy is slaeppende,
heeft gebracht seecker crimineel gevangen, dewelcke
corts daer aen by sententie van de crychsraet is geexe-
cuteert met de coorde.” Wil men meer? „Carel, de
chipier van Middelburg, aensittende, aensyende de maniere
van aenrechten, dye aldaer gebruyckt werde, seyde dat
hy hem schamen soude van gelycke te doen ende
sulcx doende dat hy nyet een uyr cipier soude
blijven.”
Natuurlijk had de niet zoo brave Doncker wel iets af
te dingen op deze klachten
Van de aangerichte boter stond thans nog een deel
in den kelder ter keuring. Neeltje „de vleyschhouster,”
had slecht eens buiten zijn weten „geleevert seecker
vleisch, schoon van aenzyen, maer twelck, soo geseyt
werdt, wat was luchtende.” Na dien was ’t niet meer
gebeurd. Het uur van aanrichten was ordinaris twaalf
uur, doch werd wel eens één uur „omdat de gegyzelden
dickmael wilden de maeltydt uytgestelt hebben tot dien
tyt.” Alle acht dagen werd de kamer schoon gemaakt
en allen morgen de asch opgenomen „maer dat de stanck
veroorsaeckt werdt deurdyen de gegyselden, in plaets
van haer waeter te maecken in de potten, tselve doen