io8
DE GEVANGENPOORT.
Groot Place, boek. II, f. 1507.
stigh en waer deselve ordonnantie, sulx als dye is, ofte
sulx als deselve nae voorgaende resumtie soude mogen
werden gealtereert ofte geamplieert met expressie van
eenige peynen, soo jegens den cipier als jegens de
gegyselde personen op de Voorpoorte, opentlyck te doen
leesen ende in de principale earners daervan te hangen
copye.”
Ingevolge deze conclusiën werd een ordonnantie op
19 Nov. 1610 afgekondigd bij het optreden van den
nieuwen cipier, waarbij in hoofdzaak de vroegere ordon
nantie werd aangevuld met:
Art. 31. De cipier mag geen bedorven spijs uitreiken
daarop zal de Proc.-Gen. wekelijks eens visitatie houden.
Art. 32. „Sal hem voorts den cipier sorghvuldelycken
wachten van den gevangenen niet qualyck toe te spreecken,
te schelden ofte haer hun ongeluck te verwyten, ofte
andersints lastigh te vallen op peyne als vooren.”
Art. 33. Gevangens en gijzelaars mogen evenmin den
cipier, zijn huisgezin, vrouwspersonen „eenige insolentie
ofte oneerbaerheyt betoonen met woorden ofte wereken
op peyne voor de gyzelaers, om in de gayole te komen”,
(N.B. Misschien werd nu voortaan het „gayool” naast
de IJzerkamer meer uitsluitend bestemd om balsturigen
van deze soort tijdelijk tot inkeer te brengen) op zekere
dagen en als de crimineele gevangens te worden gespijzigd,
terwijl dat de crimineele gevangenen in zoo'n geval zouden
worden „geleyt te water ende te broot”, of zelfs aan
den lijve konden worden gestraft.
Art. 34. Deze ordonnantie moet worden beëedigd
door den cipier en moet verder door een van de eerste
deurwaarders van het Hof op de Ridderkamer openlijk