DE GEVANGENPOORT.
109
h C. P., Portef. A., no. 17.
voorgelezen worden, en een copie daarvan aldaar in een
bord worden opgehangen.
De hierboven vermelde Jacob van Nes maakte zich nu
dit zelfde jaar 1609 J), en in deze zelfde dagen, aan nog
een andere euveldaad schuldig, ook al uit pure verveling
denkelijk.
In het begin van Maart was dooreen 14-jarigenjongen
en bekende van Van Nes op de Poort gebracht een
„spuit,” waarmede met „cleycloten,” waarvoor de jongen
van den cipier de potaarde of klei uit den kelder der
poort had bovengebracht, zoude worden geschoten op
„seeckere mussen, haer onthoudende op de schoorsteen,
responderende op de traillie van de Vrouwecamer.” Uit
dit venster in den zijgevel (dat aan de zijde van het
Buitenhof bestond destijds nog niet) hadden zij, t.w. van
Nes en zekere Michiel Hartochzoon, waard in het „Wapen
van Zwolle,” welke op de poort zijn geld kwam halen
van de gegijzelden voor geleverd bier, ongeveer op 25
Maart den schoenmaker Cornelis Pietersen in diens hof
leelijk gekwetst; doch ook een paar andere voorbijgangers
op de Plaats, waren van uit de Ridderkamer zoo deerlijk
getroffen „dat door dit schieten hunne oogen aan bloed
waren geraakt en dat men gevaar liep daardoor zijne
oogen te verliezen.” De spuit lag geregeld boven op de
bedstede van Van Nes.
De waard zelf zegt maar in ’t wilde te hebben geschoten
„op de Plaetsche.” Hugo de Groot in zijne reeds
behandelde conclusiën meende (in de eerste plaats)
daarvoor Michiel te laten opleggen eenige „mulcte.”
Die straf of boete blijkt echter niet.