I 12 DE GEVANGENPOORT. Erg zuiver scheen de zaak niet, hoewel de Graaf zich tegenover „ontvluchting” verdedigt met te wijzen op zijn toilet. Minder geruststellend waren echter de mede- deelingen van den Procureur, welke voor de Poort had aangetroffen vier Franchoysen, waarvan één zeide „Asteure il est temps, il faut entrer” en een ander „L’espee au mains.” De Proc.-Gen. achtte het nu verstandig den volgenden middag (Zondag) den dienaar en den Graaf op de Ridder- kamer te scheiden. Cercleres was door het ongeluk van den vorigen nacht „seer vercouwt” geworden; hij wenschte op nieuw turfvuur op zijn kamer, doch de cipier had hem wel eenig hout willen geven, maar niet ook de door den Ambassadeur gezonden turf willen doen bovenbrengen. Op de Ridderkamer dus zittende met andere gegijzelden aan tafel, deed hij den cipier ontbieden, zeggende aan de meid „dat hij wel honderd vrienden had, die den cipier zouden doodsmijten met houten”, waaraan de ons bekende Van Vlooswyck nog toe voegde „Soo den cipier wederom boven comt met syn swager ofte met yemant anders, ick .sal hem kerven als een visch ende wy hebben zyn voorsaet wel met een schaepeschoer (of schouder) om syn ooren geslaegen; comt hy weer, wy sullen hem van gelycken doen’’. De herinnering aan wijlen Donckerwas dus nog recht levendig. Toch kwam de cipier, zeggende de Graaf (of anders Van Goch) „Wel myn Heer prelaet, comt gy alzoo met den hoedt opt hooft”, waarop hij antwoordde „waarom niet? Cercleres had daaraan nu nog wat meer toegevoegd b.v. „ghy Coquyn, ghy Belister, ghy en hebt my geen turfif voor mijn geldt willen laten volgen” enz. enz. Voorwaar geen fraaie taal, maar den vorigen avond schijnt de cipier ’s graven vader uitgemaakt te hebben voor „den hipotequer tot Parys”, wat ook niet vleiend bedoeld was.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 120