DE GEVANGENPOORT.
121
Wij zijn dus
zelven.
1) C. P., 1623. Wagenaar, X, p. 412 en 454.
2) Wagenaar, X, p. 450480. Lod. Mulder: Jan Faassen.
nu genaderd tot dien treurigen aanslag
Nogal uitvoerig, waarschijnlijk in hoofdzaak,
ook juist, vindt men het voornaamste daarover elders
geboekstaafd. 2) Hier kunnen slechts enkele toevoegin
gen worden gegeven. Voor het groot aantal ge
vangenen en hunne executies zijn een aantal posten
overgebleven, slechts in hoofdsom volgens niet voor
handen declaraties, quitanties en ordonnanties bekend.
De vier ontdekkers van den aanslag maakten goede sier
in de Kastelenij, onder kastelein Jacob van Banchem,
voor 189 'll.' 19 st. De teerkosten der gevangenen, door
het Hof aan den cipier verschuldigd, schijnen in ronde
(niet voor den onderzoeker gespecificeerd overgebleven)
sommen te zijn afgedaan. Voor het schavot en de herhaalde
Hier verneemt men dus, voor zoover bekend is, van
een der eerste gelukte ontsnappingen uit dit gevang.
Maar uit het kamertje boven de Treurkamer was reeds
in den zomer van 1621 onder dezen cipier ontsnapt de
gewezen Predikant uit Hoorn, Isaac Welsingius. Uit de
stukken in zake den moordaanslag op Prins Maurits van
1623 blijkt toch uit de sententie van 5 Mei over Abraham
Blancaert, dat hij destijds met Parthy gezamenlijk tegen
een belooning van 50 gulden ieder uit handen van den
gewezen Predikant, Bernard Dwingloo met twee leeren
over den muur der Poort waren geklommen en zoo
Welsingius hadden uitgeholpen, van wien Dwingloo toen
gezegd had „dat hij maer op een Camerken lach,
daer de huisvrouwe van den chippier gewent was in de
craem te leggen."x) In nader aantehalen stukken der
17de eeuw heet dit bovenkamertje dan ook „craemkamertje.”