DE GEVANGENPOORT.
123
i) C. P., 1623.
s) C. P., no. 7.
„wat verheugde”
togen synde,” ondervraagd en daarna „op ten bancke geleyt
synde” nogmaals. Slatius beweert dan ook ergens in zijn
schrijverijen, dat deze veel te veel heeft losgelaten of
gezegd.
De Witte- of gijzelkamer, waar vijf bedsteden waren,
was in het laatst van October 1626 bezet door zekeren
Hermans van de Pelle, een Hendrick Lenertsz, gegijzelde,
een Claes Jansz. Sampson, geapprehendeerde, en nog
een ander gevangene. Óp 29 Oct., tegen den nacht, had
Pelle aan deze gevangenen bier geschonken en waren
zij allen „wat verheugd” gewordenmen had dan ook
nog wat brandewijn na genomen. Tusschen 10 en n
ure ging Lenertsz naar bed met dien anderen gevangene
(deze „niet langer connende opblijven”). De beide overigen
bleven nog lustig met elkander doordrinken, tot dat de
cipier hen waarschuwde en het licht weghaalde. Sampson
ging toen naar kooi. Den volgenden morgen bleek
Hermans deze gelegenheid benut te hebben om door den
schoorsteen en over het dak zijn triest verblijf te ontkomen.
Geen der drie overigen had ooit iets van zijn voornemen
gehoord; instrumenten voor dit doel hadden zij niet
gezien; van de ontsnapping hadden de
broeders natuurlijk niets bemerkt. 2)
Op 24 Maart ’27 blijkt de cipier zwaar ziek en werd
door het Hof voor het geval van overlijden en om
Pot dusverre bleek ons nog al eens van het optreden
van den Advocaat-fiscaal; voortaan is ook wel nu en dan
sprake van den Proc.-Gen., daar beide betrekkingen
sinds 1624 vereenigd zijn.