DE GEVANGENPOORT. I27 Wagenaar, XIII, p. 214. Voor dit jaar ’66 is algemeen bekend de gevangen neming van Henry de Fleury de Coulan, Heer van Buat, welke naast zijn door De Witt erkende briefwisseling er een particuliere correspondentie met de Engelschen op na hield, waarvoor hij als landverrader werd vervolgd. Op 20 Aug. werd hij gebracht in de Kastelenij, aldaar verhoord in presentie van De Witt, en den volgenden dag op de Poort gezet. Aldaar werd hij nader verhoord op 21 Aug., verder ook op 13 en 14 Sept. De Raadsheer Van der Graeft', een zijner aangewezen rechters, die op 27 Aug. uit Haarlem kwam, vernam toen, dat Buat van zwakheid bijna niet op zijn stoel kon zitten. Als „Commissaris van de Voorpoort” had hij zich toen naar binnen begeven en, vergezeld van den cipier, eerst een paar gevangenen in de giolen toegesproken, verder naar boven gaande, zich vergewist van het onware gerucht. Op de klachten, door Buat geuit omtrent zijn droevige zaak, had hij dien (in tegenwoordigheid van den cipier en den bewakenden soldaat) geantwoord, dat zulks hem niet aanging, maar dat het Hof daarover te oordeelen had. Doch tot den cipier zeide hij wegens de benauwdheid in de kamer „dat de soldaet, die aldaer in de earner ende agteloosheijt” op 26 Juni '68 werd „gedimitteerd”. Onder hem valt er nog al wat belangrijks voor. Intusschen werd hem op 2 Febr. ’66 toegestaan van alle comparitiën, beneden op de examineerkamer, ten behoeve van de civiele gevangenen te houden des zomers, te rekenen 30 st., voor een bed alle nachten 3 en voor een ton turf 15 st.; terwijl hij, in plaats van twee-, drie guldens bier zal „inleggen” en de gevangenen een kan op iederen maaltijd geven.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 135