i3°
DE GEVANGENPOORT.
hem toequam, hij met hetselve wel soude uijtcomen”, of
ook wel „ick soude wel mede uijtcomen, ick soude gaen
staen op het midden van het Binnenhof!'Voor 9 guldens
en 2 kannen wijn kocht hij dan ook Keijser tegen 23 Maart
voorloopig dien koffer af; ’s avonds, toen de meid en
de cipier kwamen sluiten, vroeg hij haar des anderen
daags ’s morgens, te 7 ure precies, twee kruiers of dragers
te laten komen om den koffer dan te laten af halen
hij hechtte er een „briefje van adresse aan, om te
bestellen op het Spui in de „Groene Papegaai” bij de
Capelbrug”, waar Keijsers huisvrouw was gelogeerd. Nog
maals maande hij Emmetje ’s morgens bij het ontsluiten
daartoe aan deze ging naar het bed van den zich slapend
houdenden Keijser, hem vragende of zulks goed wasgeen
antwoord krijgende, zeide zij „is er U niet meer aen
gelegen als mij ende wilt gij niet spreecken, soe laet het
staen”. In stille hoop was de kramer toen nog in den
koffer gekropen, doch de meid kwam niet terug.
Maar nu vernam Cuijper op 30 Maart, dat Keijser geld
noodig had om zijn deurwaarder te voldoen. Den volgenden
dag had hij hem toen gevraagd „of het oock wel lucken
soude.” Keijser meende: „als het niet wel en geluckte,
dat hij dan in een gaijool zoude moeten”. Voor en na
het eten kocht Cuijper nu den koffer voor 36 guldens
9 st., welke Hollaert gaf voor zijn horologie, nemende
deze tevens nog de verplichting op zich aan den cipier
te geven 4 guldens 11 st., welke de kramer schuldig
was, terwijl hij nog 3 guldens aan hem verstrekte,
waarvoor de anderen later goede sier zouden maken.
Voor den vorm deed nu Keijser zijne boeken en papieren
in den koffer en schreef hij daarbij een briefje aan zijn
advocaat, o.a. inhoudende, dat hij aan al die boeken en
papieren weinig had, benevens een opschrift aan dezen
op den kofferwaarna hij dien avond zeer instantelijk