DE GEVANGENPOORT.
135
zoons van den uitstedigen Raadsheer, den Haagschen
postmeester Adolph Borrebach en Cornells de Bruijn,
wonende „Int coppel paerden”, bij zich ten eten, waar men
het misdrijf beraamde en mogelijk ook den dader „bij lot’’
aanwees. Feitelijk werd Jacob van der Graeft’de hoofddader
van den aanslag, waarbij De Witt ernstig doch niet levens
gevaarlijk werd gewond. Onvoorzichtig ging Jacob tegen
een ure terug naar zijns vaders huis, dat toen door de
burgerwacht werd doorzocht, wijl hun naam in verband
den aanslag werd genoemd. Versch bloed
rechterhand en hemd, heette afkomstig te zijn
een neusbloeding van een paar dagen te
met
aan
van
voren, doch den volgenden morgen bij zijn eerste verhoor
gaf hij een ongeloofwaardig verhaal omtrent zijn doen
en laten gedurende dien avond en nacht, de neusbloeding
terugbrengende tot den vorigen morgen. Bij het tweede
verhoor dien dag legde hij een volledige bekentenis af;
zij hadden zich bij den boekverkooper Van Dijck, bij de
Luthersche kerk, hunne kwetsuren laten verbinden.
Het getreuzel in zijn proces tot 29 Juni laat zich niet
recht verklaren. Wel hoopte men nog op het vatten
van de drie andere ontsnapten; ook kan de dreigende
houding der Haagsche bevolking er eenigen invloed op
gehad hebben. Zijn kamer op de Poort blijkt niet. Veroor
deeld, had de overbrenging naar het schavot plaats onder
geleide van de boden en dienaars van het Hof. De daartoe
verplichte soldaten ontbraken, daar den Haag toen geheel
van garnizoen was ontbloot. Alle deurwaarders van den
Haag, welke wegens art. 107 hunner instructie in alle
crimineele sententiën den Proc.-Gen. moesten bijstaan,
dus nu ook den gevangene hadden moeten heen- en
terugleiden om zijn vonnis te hooren en dit te laten
volvoeren, verklaarden thans daartoe niet gehouden te
zijnzij lieten het Hof in den steek, dat geen genoegzame