DE GEVANGENPOORT.
I42
3795 XV, p. 204.
Wagenaar XIV, p. 179 en
s) C. P., Portef. A, no. 12.
aangemerkt, daar hij hier de functies van Resident van Polen
en Brunswijk waarnam. Van landverraad, enz. beschuldigd
werd hij tot eeuwige gevangenis veroordeeld. Ook de
beruchte baljuw Joan van Banchem toefde in '76 op de
Poort, wegens tal van „begane misdrijven en vuile hande
lingen,” welke hem op 22 Nov. 1680 een veroor-
deeling tot den zwaarde op den hals haalden, waaraan
hij echter op den duur ontkwam (na tijdelijk in 1684
van de Voorpoort ontvlucht te zijn) ten gevolge van zijn
overlijden in dat jaar, terwijl zijn zaak al dien tijd in
hooger beroep voor den Hoogen Raad hing (Omtrent
zijn kwade praktijken verwijs ik naar de bekende uitgave
Het Ned. Rijksarchief, 1857, pag. 247 280). Hij
kwam ongeveer 31 Juli 1676, op 18 stuivers daags,
op de Poort te zitten. Op Maandag naai Mei 1677 werd
hij heftig gepijnigd, zoo dat hij, op den 25Sten daarna,
zich niet reppen of roeren kon van pijn.
In 1678 werkte hun beider verblijf alhier mede tot
het aftreden van Bossij als cipier, doch eigenlijk was
het ontsnappen van twee crimineelen uit de beneden-
giolen daarvan meer bepaald de oorzaak. 2)
Die drie naast elkander liggende giolen waren destijds
in volgorde bezet door Jan Piet Jongk (alias Pietersz.),
Hendrik Nieuhoff, de soldaat, en Coenraedt Frijck; deze
hadden elk een tralie met deur, uitkomende op den langs-
liggenden gang, waarop de voordeur en twee tusschen-
deuren de afsluiting onderling der giolen vormden. Uit
de verschillende getuigenissen, vooral ook uit dat van
Jonck, welke de ontsnapping zag gelukken, zonder zelf
er aan deel te nemen, valt dan verder het volgende
afteleiden. Overdag schijnen vermoedelijk tenminste de