DE GEVANGENPOORT. 143 twee achterste giolen niet door hunne deuren afgesloten geweest te zijn van het voorliggende afgeschoten gang gedeelte, terwijl de cipier '"s nachts wel eens vergat die eigenlijke cachotdeuren te sluiten. Alleen de achterste gangdeur werd dan door een slot (van slecht maaksel) gesloten, de middendeur echter door een grendel en de voorgangdeur wederom door een slot. Van den midden- bewoner Hendrik wist de cipier, dat hij een mesje bezat, waarmede hij weinig kwaad heette te kunnen doen, doch dat door hem gebruikt werd om „haspelchens” te maken „om in de flesse te doen”. Hendrik had er zich op beroemd tegenover de dienstmeid Cathrijn de derde gangdeur wel te kunnen openenten slotte was ook de sleutel daarvan zoek en had dus de cipier het slot laten vermaken. Des cipiers zoontje nu had op 4 Nov. bij Hendrik een fleschje afgehaald, om olie te halenhij was daarmede buiten de poort gelaten door Cathrijn, welke de twee eerste gangdeuren toen had open gelaten, omdat het schafttijd was (dus geen bezoekers op de Poort waren Zij was toen achter in de keuken teruggekeerd, terwijl (volgens haar) de cipier achter bij zijn beest (dus in de stal achter op de plaats?) was. De jongen, met de olie terugkomende, werd open gedaan door de cipiersvrouw en deze werd nu plotseling door de twee ontsnappende gevangenen, denkelijk in het trapportaal van het voorhuis, waarvanCoenraad de deur grendelde, overweldigd,terwijl dat hij de vrouw met een ijzer dreigde en sloeg. Hendrik wist inmiddels de voordeur te openen. Coenraad ging daarop eerst er van door, gevolgd door zijn vriend, terwijl de vrouw de straat oploopende nog getracht heeft hem „bij zijn rock te wederhouden”zij weet echter niet, hoe de deur is opengekomen, daar zij de sleutel bij zich had.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 149