DE GEVANGENPOORT.
147
geen ander vertrek daar was „van gelijke versekeringh”.
Het Hof besloot toen hem o ver te brengen, den bewakenden
bode te ontslaan, maar ’s mans kinderen voortaan niet,
zonder speciale toestemming, bij hem toe te laten.
Nimmer had overigens de cipier „acces” gegeven tot
Wicquefort, nadat deze „op de nieuwe kamer, die voor
hem is gemaakt” verblijf hield, maar wel „doe hij op de
Riddercamer zat, alwaer hij openbaer acces hadde.”
Dat de cipier pas anderhalf uur na de ontsnapping
der gevangenen t. w. over 8 ure den Fiskaal
daarvan kennis had gegeven, geschiedde zoo laat „omdat
het volck beneden seer gealtereert was”.
Cathrijn verklaarde verder nog, dat de cipier of diens
vrouw steeds het vuile of schoone, gaande of komende,
goed voor Wicquefort hadden gevisiteerd; zelve had zij
nooit iets voor hem, diens dochter of knecht besteld.
Deze knecht, Francoys de la Brière, erkende wel
huishoudelijke zaken gebracht te hebben, maar niet te
weten of zich daaronder eenige schrifturen bevonden.
Nog deelden Johan en Daniel Steucker, boekverkoopers
op de Zaal, mede, dat zij onder de pers hadden zeker
tractaat, „gemaect bij Abraham Wickefort, geintituleert
L’ambassade ou les fonctions d’un Ambassadeur”, en dat
de vellen hen telkens overhandigd werden door de dochter
op de Cingel, ook wel door haar knecht.
Ernstig kwam nu ter sprake om den cipier te doen
geesselen en hem voor lange jaren te bannen.
Reeds op 27 Juni 1678 was hem aangezegd, dat
hij zoude worden „gecasseerd”, indien hij of zijne
dienstboden in het acces tot de gevangenen zich kwamen
te vergrijpen; maar na 5 Nov. gelastte het Hof den cipier,
wegens het laten echappeeren van den gevangene, Coen-
raad Freyc, de sleutels af te geven aan den Fiskaal;
bij provisie werd het toezicht opgedragen aan den Drost,