DE GEVANGENPOORT.
150
genaamd Bierts, drie weken voor de ontsnapping op de
Poort was gekomen en door den cipier voor drie maanden
was gehuurd. Door De Wicquefort werd zij meer dan eens
over ontsnapping gepolst; hij had daarvoor herhaaldelijk
in haar zakken gevoeld of zij de sleutels bij zich had,
„ende dat sij oock niet geweten en heeft, datter aan
het uijtlaten van de voorsz. Wiqueford soo veel was
gelegen, te meer alsoo sij dagelijcx van den cipier hoorde,
dat hij Wiqueford onnosel was”; ook bleek nu, dat de
cipier veel met hem at en dronk en van hem een half dozijn
zilveren lepels had gekregen dat nu op zekeren Zaterdag
avond de meid van Wiqueford” op de Poort had gebracht
omtrent zes ure, suikerbeschuit, citroenen-en kaarsen,
door Jannetje naar boven medegenomen, waarop hij
haar weder vroeg om hem uit te laten zij zeide dit niet
te kunnen doendoch, haar betastende, had hij den sleutel
van de voordeur gevonden, welke zij kort te voren van
haar meester, had ontvangen „die naar de halle ging”.
De Wiquefort ging nu voor haar de trappen af, hier had
zij hem den sleutel ontrukt, maar beneden in het voorhuis
had zijn dienstmeid deze weder ontweldigd en haar heer
daarmede uitgelaten, ’s Morgens om zes ure was zij zelve
de Poort uitgegaan en had te zijnen huize vijftig
ducatons ontvangen.
Met De Wiqueford medegereisd zijnde naar Zelle (in
Hannover of Brunswijk Lunenburg), weigerde hij haar
verder de beloofde 1000 rijksdaalders, zeggende dat
haar hulp een gevolg was van de door hem gelukte
omkooperij van den cipier en diens vrouw.
Haar man (volgens haar: Johan Baltzerbichts, sinds
3 jaren gewezen kamerdienaar van Baron van Arnhem,
met wien zij toen kort daarna in haar geboorteplaats
Rhees was gehuwd) liet haar nu naar Amsterdamkomen.
Met acht rijksdaalders van De Wiquefort, als reisgeld, ging