i53 DE GEVANGENPOORT. Hij was dan ook deswege geschorst op 17 Mei; ook blijkt op den aosten, dat de voortvluchtige dienstmaagd Teuntgen van Ysendoorn door „sinistre practijcque” daarbij behulpzaam was geweest; bij „provisie” zoude de Drost weder de sleutels der Poort overnemen. Van Dollen vestigde zich na eenige omzwervingen te Dordrecht, waar hij zich had „borger laeten maecken”. Van daar richtte hij in Juli 1682 het verzoek tot het Hof om achterstallige voorgeschoten gelden te mogen ontvangen wegens door hem verstrekte teerkosten van 22 Febr. tot 13 Juni 1679, ten behoeve van „Van Banchem” en van „Jan Piet Jong”, ad 135, 8 st. Voor den gevluchten Hillers („die voor genomen hadde de jonge heeren Graven van Benthem van hier te enleveren” x) declareert hij „nihil”. De Proc.- Gen. had wel het Hof in kennis gesteld van zijn nieuw verblijf, doch dit had verder geen stappen in deze gedaan voor hem, is het op 22 Sept, dan ook twijfelachtig of de declaratie wel behoorde voldaan te worden. 2) Na Van Dollen meende Walraven Vonk op 16 Juni ’79 de noodige geschiktheid voor dit baantje te hebben; zijne instructie van 40 artikelen, ten deele overeenkomstig de bestaande, blijkt op 30 Juni, eenigszins gewijzigd, wat de laatste artikelen betreft, inhoudende b.v. Art. 31. Men mocht voortaan geen extra bedden of beddegoed of lijnwaad, welk ook, van buiten ontvangen maar alleen van den cipier. Art. 32. Geen „quade of gecorrumpeerde spijs of drank” door hem te geven. Art. 33. Turf tegen bepaalden prijs te leveren in „geijkte mandens.” Omtrent deze: Verg. Wagenaar XIV, p. 121XV, p. 39 en 295. 2) C. P., 1682, Portef. B, no. 19.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 159