158
DE GEVANGENPOORT.
gehoord
gat dat was geboort en aen stucke gebrooke door meur
(muur?) en door hout dat sij Jan Pieterse en Louwerwal
daer door tot men cander conde coomen en hebbe dou
noch gevonde achter aen beschot boven aen verwulf de
ijsteramente aen een toutie gebonne en heb ick noch
gevonde het stuck van een boor leggende in een out
slofie en het stuck van de beitel dat vont de timmermans
knecht mee in geioel. Hetwelck wij onder geschreve
presentere tot allen tije eijder voor sijn selven met eede
te bevestigen. Actum de 23 Junius 1681.” (Volgen de
onderteekeningen van den cipier, baas en zijn knecht).
De tegenpartij had nu natuurlijk ook recht om
te worden.
Op 21 Juni verklaarde Jonck, dat alles afkomstig was
van, en geschied was door, Hendrik Niehoff (zie hiervoren
pag. 142), die vóór hem daar gezeten had (d.i. in het
2de giool) en ook uitgebroken was, „dat hij die spreeckt
wel drije maanden geleden tegens den cipier geseijt heeft,
dat hij ter deege in dese giool soude toesien of alles
oock wel was, ende dat hij die spreeckt selfs een brandende
kaerse over het gebroocken gat gehouden heeft doch
dat evenwel de cipier het doenmaels niet is gewaer
geworden, schoon Lauwerwal op sijn eerste aencompste
sulxs wel gewaer geworden is”.
„De meit met de schoonmaxkers” hadden echter ver
klaard in het laatst van April er te hebben schoon
gemaakt, alles uitgestoft en gewit, de vloer en de banken
geschuurd, ook zijn krib geheel geruimd en schoongemaakt
te hebben; doch dat er toen geen gaten waren.
Het Hof vroeg hem dus, of zulks niet een onweder-
sprekelijk bewijs opleverde, dat de puin in zijn bedstede
gekomen was, enz. tijdens zijn gevangenschap. Daarop
zeide Jonck, dat die puin eigenaardig was opgestapeld,
blijkbaar achter losse planken; hij stootte bij toeval