164 DE GEVANGENPOORT. 1) C. P., Portef. A, no. 5. Het Hof zal haar allicht nu behoorlijk gestraft hebben, tenzij niet genoegzaam overtuigend bewijs harer mede bad gezet, zooals men dat gewoon was te doen bij het ter ruste gaan, en nadat hij zijn japanschen rok nog gelegd had op den stoel voor dat bed, schijnt Grietje, die vrij over de sleutels der Poort schijnt beschikt hebben, hem (door het langs de keuken loopende galerijtje) te hebben gevoerd naar het schuurtje, naast het achterkeukentje tegen de treurkamer. Hier moet hij zich met behulp van een ladder met „breede” sporten opgewerkt hebben tot op het z.g. „hongerzoldertje”, van waar hij zich verder tegen middernacht door een der zoldervensters met behulp van dezen ladder en een stok, waarlangs hij zich liet afglijden, door den tuin en den voorgang van het Valken huis heeft verwijderd. Tegen ruim 9 uur was de cipier in het treurkamertje geweest, en had, denkende dat de kapitein te bed lag, hem nog toegesproken. Geen antwoord krijgende had hij de deur gesloten en van buiten gegrendeld. Den volgenden morgen vroeg, tegen half acht, had de cipier bij het binnenkomen ontdekt, welke poets hem was gespeeld. Merkwaardig hierbij schijnt wel, dat de cipier onmiddelijk daarna voor een dagje uit de stad ging; doch 25 Mei werd hij verhoord, waarbij van zijn schuld niets bleek. Grietje heette alles liegen, wat op hare mede plichtigheid kon wijzen. Sleutels mocht zij niet bij zich hebbenalleen was zij in het bezit van den sleutel der „brandewijnskast”. Bij het naar bed gaan had anders haar slaapkameraad bemerkt, dat haar rok „ongemeen zwaarwichtig” was, en ook dat Grietje nog laat achter op de binnenplaats had rondgescharreld.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 170