i65 DE GEVANGENPOORT. Op io April 1702 was op ordonnantie van Gecommitt. Raden op de Poort gebracht Govert van Aelswijck, gewezen pachter van de „gemene middelen” te Leiden. De cipier kreeg last hem te bewaren „zonder acces”. Op 12 Maart 1703 ontsnapte deze uit het „craamkamertje” (boven de treurkamer), waar hij gezamenlijk zat met zekeren Reinier Monchij en Meijndert Prins. Onmiddelijk na noen was de vrouw van den cipier dien dag gegaan naar hare zuster in den Doelen, van waar zij ’s avonds, ongeveer half zeven, teruggehaald werd door haar echt vriend, vooral ook op aandringen van de meid der Poort, Yda Beeckman, sinds 21'., jaar aldaar, doch voorgjaren uit Leiden en Rijnland gebannen wegens hoererij en diefstal, wat in Nov. te voren den cipier en diens vrouw was medegedeeld, doch wat zij niet verkozen te gelooven. Yda nam nu fluks de noodige sleutels uit het cabinet der cipiersvrouw op de examineerkamer en opende de deur van het craamkamertje, den pachter toeroepende, „dat hij af moest komen”. Samen gaan zij nu over de examineerkamer, door de keuken en het treurkamertje (N.B. Van deze beiden stonden alle deuren liefst geregeld open) in den tuin. Hier opende zij de achterbuitendeur plichtigheid verder gebleken is. Van verregaande onacht zaamheid van den cipier werd het pas eerst in 1703 overtuigd, hoewel erkend moet worden, dat het Hof mogelijk reeds op 9 Juli 1694 niet erg gerust bleek op het punt van disordres en corruptie van den cipier, van wien het toen wist „dat hij merkelijke somme van penningen ten aghteren stond en dat daardoor dikwijls occasie soude konnen gegeven worden van den gemelten cipier tot corruptie te brengen, en also gevangenen van belangh te doen evaderen”. De Heeren wenschten toen daarover nog eens rijpelijk te denken.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 171