DE GEVANGENPOORT.
I7I
C. P., 1712, no. 5.
Reeds in 1709 waren over hem klachten gevallen van
wege de gevangenen op de „Iserkamer”, die den cipier
ter wille van zijn onsmakelijk, karig toebedeeld eten,
destijds reeds uitscholden voor „buijckdief, schurck,
roffiaan en rekel”, en hem betichtten van den hun toe
gezonden wijn ten deele achter te houden. De scheld
woorden aan het adres van gemelden Steven en zijn
huisvrouw zijn van het grofste allooi. Betrekkelijk fatsoenlijk
is nog b.v. de klacht van 12 Februari 1710: „Schaem
dien schoft niet soo een schottel met vis op de taffel
te brengenick neem datelijck de beenen (en) bruij het
datelijck door de glasen in sijn verdoemde ziel; die het
vleesch gegeten heeft, die mag de beenen vreeten”.
De cipier merkte daarbij op „bij die vis was een
assiet met hassie”. Maar in 1712 liep het toch, wat zijn
gedrag betreft, werkelijk de spuigaten uit. De Proc.-Gen.
deed toen daarnaar onderzoek. Van de resultaten van dit
onderzoek deelen wij het navolgende mede
De Israëliet Emanuel Levy, van Weenen, eerst op 15,
daarna op 10 stuivers daags, kreeg veelal zijn kost van
de joden, behalve van Maandag tot en met Donderdag,
wanneer hij zelf de (van den cipier ontvangen) kool,
erwten of boonen gereed maakte; hij genoot dus niet
naar behooren. Een der oude vrienden van 1709, zittende
op de „Iserenkamer” of „kamer van tien stuivers”,
al omtrent 3 (Z, jaar, kreeg geregeld ditzelfde te eten,
waarbij wat meel met azijn, zonder boter en op Zondag
eenig vleesch, op zijn best een vierendeel pond; eigen
visch of wijn werd hem geweigerdper dag niet meer
dan een half pond brood of ook wel brokken brood, op water
drijvende, met wat zout. Van dronkenschap kon de cipier
des avonds soms den grendel niet vinden om te sluiten.