176 DE GEVANGENPOORT. eerste giool, waardoor twee huzaren mede zouden ontvlucht zijn, onder de bedstede door, indien zij niet, op den 25sten Juli ’s middags, naar Breda waren weg gevoerd. De jongen vond op het gewelf een soort van priem en een hamer. De tralie van het giool hadden zij met een deken behangen, denkelijk om ongezien het breken bij kaars of lantaarn te kunnen volvoeren. Jacob de Coeur, bewoner van het aangrenzend perceel, was juist voor een paar dagen naar Amsterdam vertrokken. Hij had eene hardhoorende huisvrouw, Anna Monté, welke sliep in een kamertje naast den gang en gewend was (ter wille van haar zwakhoofdigheid) ’s nachts haar hoofd zwaar te omwinden. Tusschen licht en donker had zij gehoord, „grove mompelinge van mansstemmen”, gaande naar de voordeur, die open- en toegedaan werd. Zich aankleedende, was zij in het voorhuis gaan zitten, wachtende op een voor- bijgaanden klapwaker. Na een half uur wekte zij pas haar meid. Deze liet zij hare buren, de Rogiers, halen en hun logeergast Elzevier (beider keukentjes grensden met een dubbelen schoorsteen aan elkander, waar vroeger een enkel groot vertrek had bestaan), welke laatste aanraadde den cipier te moeten laten roepen. In broek en borstrok deed deze daarop tegen ongeveer ure onmiddelijk het noodige onderzoek ter plaatse en in het giool. De Coeur’s dienstmeidhad in de keuken om half elf niets van ’t breken gemerkt noch sporen daarvan gevonden. De cipier nu had in deze denkelijk geen schuld; niet nader uitgewerkt is de houding van de familie „de Coeur”, wier drie zoons, van ’s avonds acht tot ’s nachts half vier, elders uit waren, „alwaer sij met hare kameraden vrolijck waren, te weten Aux bons amis, omtrent over de Turfmarkt”. Deze kwamen pas eerst na het bezoek van den cipier thuiste hunnen behoeve schijnt de voordeur den ganschen nacht zoo

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 182