177
DE GEVANGENPOORT.
C. P., no. 9.
12
goed als open gestaan te hebben. Zoowel de Proc.-Gen.
als het Hof hadden dezen dag ernstige suspicie op
de nevenbewoners.
te beschouwen als een „Huis der
dus gevangenen konden worden
de drie collegiesHoogen Raad,
Gecommitteerde Radenmaar de
Nadere bijzonderheden zijn
muisje had nog een staartje.
Van der Burgh toch zat voor den Hoogen Raad,
welke deze ontsnappingszaak zelfstandig meende te moeten
onderzoeken en dus den cipier bij zich ontbood. Zulks
streed tegen de rechten van het Hof, dat op 26 Juli
eveneens besloot zelfstandig te handelen en Van Baten
gelastte niets omtrent deze zaak los te laten tegenover
den Hoogen Raad.
De strijd omtrent de al- of niet bevoegdheid van op
treden door den Hoogen Raad, thans voor het eerst en
in 1734 op nieuw losbrekende, ontstond weder in 1752
toen soortgelijk geschil in extenso werd behandeld.
Het Hof erkende toen de opgeworpen stelling als juist,
dat de gevangenis was
Souvereiniteit”, waar
gebracht op last van
Hof van Holland en
zaken der Poort, voortvloeiende uit de inwendige regeling
en hare gevolgen, bleef het Hof rekenen als tot zijne
competentie te behooren. In 1749 werd de Prins-
Stadhouder in een dergelijk geschil tusschen Hof en
Hoogen Raad, zie de zaak van Sara Luijken op
pag. 186 door beide partijen als arbiter gekozen.
Op dezen zelfden 26 Juli 1713 kregen ook de Heeren
van den Raad van Brabant op hun verzoek van het Hof
verlof om dien middag op de Examineerkamer te confe-
reeren „mits de Heeren zich niet wenschten te bemoeien
en informaties te nemen op de besoignes der evasie”. De
niet bekend. Doch dit