i8i DE GEVANGENPOORT. aan veroordeelde van maar Zoo zaten in het laatst van Dec. 1721 in het „giool naast de Yzerkamer”, Lodewijck van Herweijnen en Dirck Claesz11- Backer. Men kan het hun niet kwalijk nemen, dat zij althans de eerste, die nu reeds 4V2 jaar achter de tralies zat, snakten naai de vrije natuur. Op de Witte kamer was men bezig het timmeren, hetwelk nu met de Kerstdagen was gestaakt. Sinds jaren bezat eerstgemelde een boor en zaagje, van omtrent 1 '/'2 voet, met eenige andere instru menten, om daarmede stooven, kooitjes en diergelijke zaken te maken. Thans had hij deze gedurende drie avonden „alles in alles omtrent zeven uren werkens” gebruikt om een gat in zijn zolder te maken, waardoor hij met behulp van een stoel op een bank had weten door te kruipen (’s nachts tusschen beide Kerstdagen), gevolgd door zijn lotgenoot. Boven op den zolder was hun verdere ontsnapping voorshands onmogelijk gebleken. Aan zijn schoonzoon Gerrit Roelants Wansingh, van de Vijfsluizen, had hij toen gevraagd of geschreven om een soort van breekijzer en een touw. Deze had dan ook te Schiedam een beitel aan een koevoet laten smeden en getracht dit instrument op 28 Dec. binnen te smokkelen, wat de cipier hem had weten te beletten, welke den volgenden dag het gemaakte gat bovendien ontdekte. Het Hof oordeelde op 30 Dec. nog al goedig over dit blijk van liefde tot zijn schoonvader en hem maar tot acht dagen zitten op water en brood op de Poort, terwijl hem verder acces tot zijn schoonvader werd ontzegd. Tusschen 25 en 26 Aug. 1722 wist nu zekere Cato Marron, zich noemende Marquise de Levy Chateaumourand, den cipier beter te verschalken. h C. P., Portef. A, no. 9.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 187