189
DE GEVANGENPOORT.
de bewaker een zijner
te grijpen en zich verder
naar het secreet, hopende
aan armen als beenen. Na nog op de nabijzijnde tafel
een mes gelegd te hebben om hem desnoods te onthalzen,
trokken de Heeren hunne (slaap ?)japonnen uit en hunne
kleederen aan. Achter elkander ontsnapten zij nu, het
laatste Schonberg.
Na eenig wrikken wist nu
handen los te krijgen, het mes
te bevrijden. Fluks ging hij nu
den Baron te pletter te laten vallen, door het koord
boven zijn hoofd af te snijden, doch tot zijn spijt was
hij te laat. Hij belde dus den cipier op, welke met een
pistool in de hand onmiddelijk naar de poort van den
gang van het Valkenhuis ging, die bij dag en nacht steeds
open stond. Te vergeefs zocht hij daar echter in de
koetsen en koetshuizen. Op 10 voet 9 duim beneden het
gat was ons viertal neergedaald op een uitstekenden
ankerknoop en van daar overgestapt over het (2 ’/2 voet
breede) slop naar de omloopende goot van het koetshuis;
daarin waren zij verder afgedaald met behulp van een
ijzeren haak der haardketting hunner kamer, een paar
sjerpen en een stuk opgerold beddelaken. Vervolgens
gingen zij den open gang door (ten minste drie hunner)
en aan den haal. De schildwacht in de Poort van het
Valkenhuis had wel leven gehoord en ook twee maal daar
achter aan de stallen hooren bellen, maar hij dacht „dat zulks
was om eenige luiden wakker te maken.” Omtrent zeven
minuten voor half vier waren hem drie personen gepas
seerd, waarvan één hem goeden morgen zeide, die
gezamenlijk door de Poort en verder bij den Vijver
hard aan den loop gingen. Hij had toen gemeend „dat het
menschen waren, die haast hadden (s/c) en zich klaar
blijkelijk verslapen hadden”.
Het bleek den cipier dan ook, dat hij wel een kwartier
te laat was komen zoeken. Zijn verder onderzoek op