DE GEVANGENPOORT.
194
alle
1) C. P., Portef. B, no. 16.
De Drost- en Cipiers-ambten bleven voorloopig in een
hand, tot in 1784, zooals nader blijken zal.
Onder dezen Hendrik Budding werd wederom een
poging tot ontsnapping gewaagd. Op de „Witte kamer”
zaten in 1770 drie gegijzelden: Pieter Teerhuijs,
Willem Vincent Bangeman en Wilhelm de Roche-
mont. De laatste, alle schuld op zich nemende,
kreeg door zijn vrouw een breekijzer en een ladder,
lang 9 voet, die „in vieren” kon gevouwen worden en die
uit vier stukken hout bestond, welke door hengsels aan
elkander waren verbonden en waarin twaalf losse sporten
konden worden gevoegd; hij was voorzien van twee groote
ijzeren oogen, waardoor het touw ging om hem te kunnen
aflaten. Dien ladder had hij te Delft bij gedeelten laten maken
volgens een, door hem in kaart gesneden, model. Een
gat in den buitenmuur, achter een uitgebroken roosterstijl
in den schoorsteen, werd echter den 5™ November bij tijds
in het slopje naast het Valkenhuis ontdekt. Tot zijn ver-
schooning voerde hij aan, dat de langwijligheid van zijn
proces met zijne crediteuren hem tot „disperatie” voerde
en dat ook de „miserie” van zijn vrouw en vijf kinderen
hem tot deze poging hadden geleid.
Het Hof besloot op 12 Dec. hem te straffen met 2
dagen op „water en brood” en hem sterk te „repriman-
deeren”, doch daarna weder als civiele gegijzelde te
behandelen, zooals ook van dien datum af de beide anderen.
Voor straf zat Bangeman anders reeds eenige weken in
„striktere gevangenis”. Hij zat voor den Raad van
Brabant; die meende weder te moeten optreden, doch het
hierdoor ontstaande jurisdictie geschil werd na veel gehaspel
erg zoetsappig opgelost, waarbij het Hof vrij wel zijn
zin kreeg.