195 DE GEVANGENPOORT. C. P., Portef. B, no. 15. Wegens het klimmen zijner jaren, vroeg tegen Mei 1772 de cipier aan Zijn Hoogheid toevoeging van zijn 18-jarigen zoon Willem, als 2<Jen Cipier en aden Drost, zonder bezwaar van den lande en onder verband van zijn bestaande cautie. Op 8 Mei stelde het Hof dezen daartoe aan. Onder beiden volgt nu tusschen 21 en 22 Dec. ’72 wederom een goed geslaagde ontsnapping, thans uit de z.g. „De Witts kamer” of de Ridderkamer, waar blijkbaar het thans aanwezige secreet toen nog niet bestond. Voor „Den Haag” zat nu hier Johannis Letterij, die een paar jaren te voren had gewerkt aan den aansluitenden muur tusschen de Poort en het Valkenhuis en dus wel op de hoogte kon zijn van de gansche gelegenheid der Poort. Op 21 Dec. ’s avonds tegen half elf toen de knecht binnen kwam, had hij de steenen van den muur achter het schot van het privaat reeds zoover weggebroken dat er een lek was ontstaan. En toen de knecht op het vocht aanmerking maakte, had hij er zich handig uit gered door te zeggen „dat hij, in het donker zijn gevoeg doende, nu en dan wel eens morste’”. Verder waren ol werden nog door hem de steenen losgebroken, in schuine richting naar boven, met behulp van een, uit zijn bedstede of kribbe losgerukte, kram of haak, terwijl dat den volgenden morgen bleek, dat hij de steenen netjes had opgestapeld op dit privaat, maar ook dat door hem een spijl was uitgebroken in een ingemetseld rooster, dat in den muur tot meerder „securiteit’’’ was bevestigd. Die muur was anders niet minder dan vier voet dik in de richting naar het plaatsje, dat toen het z g. doodenhok werd genoemd. Langs de goten der Poort en over het dak der naastliggende „herberg of societijt de

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 201