DE GEVANGENPOORT. 214 bediende, na daarvoor behoorlijk zijn eed gedaan te hebben. Over en weer bezorgde deze echter brieven en bood schappen tusschen de gevangenen Fijnje en Van Lange. De Proc.-Gen. eischte deswege tegen hemgeesseling met roeden, 12 jaren straf in een tuchthuis en daarna eeuwige verbanning uit de „voormalige” gewesten van Holland, Zeeland en Utrecht. Hij riep echter de hulp van den dokter in, welke „lichte rechter liesbreuk” bij hem vaststelde en de lijfstraf dus van mogelijke nadeelige gevolgen achtte. In 1799 zat hij in ’t 2de giool. 1) C. P., Portef. A, no. 1. 2) In deze dagen kwam een mildere bepaling in het straf recht tot stand. Als gevolg van de Fransche omwenteling van 1789 toch werd bij art. 36 der Grondwet van 23 April 1798 de „pijnbank en tortuur” afgeschaft en dientengevolge op 20 Oct. bij Reglement nader de wijze van procedeeren hier te lande geregeld. Het „brandmerken en te kaakstellen” werd echter pas eerst afgeschaft bij de wet van 29 Juni 1854; de „geesseling en tentoonstelling” op 4 April’70 en de „doodstraf” op 19 Sept. ’70. (Ising, Haagsche Schetsen. I, p. 198). toen „ondercipier”, 1 aan Habraken; een knecht op de Poort,, over De cipier Evertsen vroeg intusschen met ingang van 28 Mei 1798 ontslag uit zijn ambt. Op 21 Mei werd door het Hof uit zes sollicitanten, waaronder de knecht Scholten, Martinus Josephus Habraken tot cipier verkozen. 2) Het aantal gevangenen, als „staatsmisdadigers of anarchisten” bekend, nam middelerwijl zeer toe, zoodat onder dezen cipier de Poort te klein bleek. Half April 1799 werden dan ook de bovenvertrekken van het z.g. Prins Mauritshuis voor een deel hunner als gevangenis aangewezen. De ons reeds bekende Scholten werd daar maar hij werd daarbij ondergeschikt 1 zekere Willem Plokker werd toen wien nader. Zoowel hier,

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 220