DE GEVANGENPOORT.
220
1) C.P., Portef. H., no. 22.
inhabiel te verklaren
de voormalige gewesten
hem acht dagen te
hem daarna voor 6 jaren uit deze gewesten te
bannen.
Proc.-Gen. was natuurlijk weer voor geesseling benevens
verbanning voor 12 jaren; maar op 21 Jan. 1800 werd
besloten den knecht te ontheffen van zijn ambt, hem
voor eenig ander emplooi binnen
van Holland en Zeeland, verder
water en te brood te zetten, en
ver-
Inmiddels had het Hof op 17 Dec. 1799 besloten bij
het te vieren Nationale feest op den igden „tegen den
avond van dien dag de barrière onder de Voorpoort
met een slot te sluiten en één of meer lantaarns daaraan
te hangen”. Van wanneer deze barrière dagteekende is
mij niet gebleken. Die sluiting had echter niet plaats, wijl
van Staatswege op de Plaats een sluitboom voor den
doorgang was gesteld en deze ’s middags vroeg werd
gesloten.
Abraham Levy, die, zooals reeds is medegedeeld, in
dit jaar in het bovengiool zat, vinden wij op 24 Januari
1800 te zamen met twee andere gevangenen: Willem
van der Wiel en Jan Baas; hij verklikte toen (verklikken
was destijds meer gewoonte om een wit voetje te halen)
aan den Proc.-Gen., dat beiden de sluitingsijzers en de
kram der luiken hadden afgerukt, die ijzers verder hadden
gloeiend gemaakt en daarmede een groot gat hadden
gebrand in het beschot van hunne bedstede tegen den muur;
met de kram hoopten zij een gat in den muur te breken
om zich daardoor met behulp van hunne beddelakens en
dekens naar beneden te laten en zoo te ontsnappen. In
het beschot bleek dan ook reeds een tamelijk gat gebrand.
Misschien wordt hier de naastliggende IJzerkamer bedoeld?