DE GEVANGENPOORT.
14
Bossaert, f. 151.
t) 4de Memoriaal (M) van het Hof, v.
2) Tste m., Rose, f. 214.
Eerste Proc.-Gen. was Banjaerd Scey, slotvoogd van
Medemblic, tevens Baljuw van die Haghe, en wel van
1434—1448, toen hij wegens bekende beschuldigingen
gevangen gezet werd, doch weder in 1453 vrijgelaten
en toen hersteld in zijn eer en voormalige ambten.
Wanneer nu nader blijkt, dat hij nu en dan „baljuw”
wordt genoemd, trad hij mogelijk echter daarbij op in
functie van Proc.-Gen.
Reeds dadelijk strekte de Poort nu tot bewaring van
allerlei soort van gevangenen, zoowel voor delicten van
civiel-rechterlijken aard, b.v. wegens niet nakoming van
opgelegde geldelijke verplichtingen (gijzeling), of wegens
tekortkomingen tegenover bestuursmaatregelen (’s Graven
gevangenen), maar ook zittende wegens allerlei boeven
streken (z.g. „crimen capitael”). Voor de laatsten dienden
de „gyool en stock” beneden; voor de eersten hoofd-
zakelijk de „Riddercamer” op de verdieping. Vooreerst-
gemeïde delicten, maakte men veelal tot ontlasting van
het gevang gebruik mede van „persoonlijke borg
stelling”. Zoo stelden zich op 7 Jan. 1434(5) twee personen
borg voor een derde, liggende op de Poort, dat deze op
het eerste vermaan zoude terugkomen binnen 14 dagen;
zoo niet, dan zouden zij beiden daar komen en zoude de
landsheer op hen kunnen verhalen, zoo aan lijf als aan
goed, al wat de ander misdreven had. 2)
Een beslissing van 8 Maart 1435 houdt echter in,
dat Claes Hillen zoon, berucht zijnde Claes van Beverens dr.
verkracht te hebben, in den stok zoude blijven; na de
naaste dagvaart op 18 Maart, als meer Raden zouden
aanwezig zijn, hoopte men meer gegevens tot oordeelen
te hebben; zoo niet „soo soude men aan des voorsz.