DE GEVANGENPOORT.
227
Bijlage I.
AANTEEKENINGEN.
Ridderkainer (pag. 26).
A.
van Ising over het
opgenomen.
De omschrijving van de vermoedelijke ontwikkeling
der Voorpoort als gevangenis, op pag. 23 36, is voor
namelijk gegrond op de navolgende mededeelingen in
de Rentmeestersrekeningen (R.) en de Diverse Reke
ningen of die der Exploiten (E). Hierbij en voor enkele
andere bijzonderheden valt op te merken, dat sommige
mededeelingen in het bekende werk
„Binnenhof” kortheidshalve niet zijn
R, 1352, f. 29. Gewrocht op die riddercamer ’64,
f. 52. An de kelnair van de Mr. Riddercamer een slot.
66, f. 32. Ghedect upten stegher van der riddercamer.
1467, f. 67 en 70. Tusschen die meister riddercamer
ende die steenhouwerslootse een muur gemaect, breet
op het westeynde item op het oosteynde lang 11
roede, enz. Aen die doer van den tuyn, die de stede
houder heeft doen maken by die Meister riddercamer
1434. Horde tusschen ’t waeckhuys ende die gevangen
steen. ’97, f. 136. Item noch een slot angeslagen an
een veinster daermen duer siét „uptie plaetse” 1506,
f. 164 Riddercamer „upte poorte van de gevangenis”.
’19, f. 89. Noch vermaect uptie riddercamer een plaet
an een veynster, daermen „uptie plaetse” kyckt. ’27,
f, 75 Item gemaict drie raemen in de riddercamer ende
voort„gemel” (gayoel?), tsamen 46'/2 voet. ’45, f. 90.