DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ. 273 l8 op de Voorpoort (zoo daar plaats was, of anders ter plaatse door de Staten of door Gecommitteerde Raden aan te wijzen) zouden mogen opsluiten, en dat de arresten van den Raad van Brabant ter gebruikelijker plaatse in den Haag zouden worden ten uitvoer gelegd. vroegen, ieder om zijn schuldenaar tot betaling zijner schulden in rechte te roepen. Tegenover de daartoe door Schout, Burgemeesters en Schepenen gegeven vergunning, wendden de beide insolvente schuldenaars zich tot het Hof en verkregen van hetzelve een mandement poenaal, d.i. een bevel schrift, waarbij onder straf werd verboden aan de Schepenen, om zich verder met de zaak in te laten. De heeren van den Haag wendden zich nu tot de Staten van Holland en verzochten hunne uitspraak in dit jurisdictie-geschil, overeenkomstig de slotbepaling van de provisioneele order van 1614, waarbij de Staten zich de beslissing omtrent dergelijke geschillen voorbehielden. De zaak werd op de gewone wijze behandeld: het verzoekschrift van den Magistraat werd in handen van het Hof gesteldhet bericht van het Hof weder aan de Heeren van den Haag medegedeeld en alzoo kregen beide partijen herhaaldelijk de gelegenheid, om hare meening bloot te leggen, waarvan elk harer gebruik maakte door op bijzonder ruime termijnen ellenlange memories in te dienen: die van het Hof is het bekende, boven reeds aangehaalde „Ampel Berigt." de zaak van Joseph van Gama betreft stelde het Hof zich op dit standpuntom twee redenen moest deze gedaagde naar het Hof en niet voor Schepenen terecht staan: i°. omdat hij Edelman en 2". omdat hij vreemdeling was en het Hof had daarvoor in het kort deze motieven het Hof had de uitsluitende en onweersproken rechtsmacht over de Edelen; en vreemdelingen konden en mochten

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 279