DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ. 274 niet voor Schepenen gedaagd worden, zoowel wegens de redenen die ik boven reeds uitvoerig vermeldde als op grond van de uitdrukkelijke bepaling der Prov. Order van 1614, die uitsluitend aan de rechtsmacht der Schepenen onderwierp de neering- en handwerkdoenden, waaruit zoude moeten volgen, dat al degenen, die tot deze klasse van personen niet behoorden, moeten geacht worden te zijn suppoosten en onderworpen aan ’s Hofs jurisdictie. De Haagsche Magistraat bestreed de stellingen van het Hof op de volgende, mij meerendeels juist voor komende gronden; het Hof had zich voorheen nooit rechtsmacht aangematigd over andere personen dan over Edelen, suppoosten en geprivilegieerden, nooit over andere inwoners van den Haag, zooals onder anderen kan blijken uit den aanhef voor de vergunning tot het houden van collecten voor de Diaconie, die steeds aldus luidde ’t Hof van Holland, mitsgaders de Magistraat van ’s-Graven- hage hebben geaccordeerd te mogen doen eene generale collecte over de Edelen en Suppoosten van den voor schreven Hove mitsgaders de Burgers en Inwoonders van den Hage, waarbij dus de vergunning door den Magistraat werd gegeven niet alleen wat betreft de burgers maar ook de overige inwoners, terwijl het Hof alleen het houden der collecte veroorloofde voor zoover de Edelen en Suppoosten om bijdragen werden verzocht. Maar daarenboven argumenteerde de Magistraat: dat onder Edelen alleen konden en mochten worden begrepen de Edelen van Holland, zelfs niet die der overige Geünieerde provinciën, hoeveel te minder een Portugees, die zich wel voor Graaf had uitgegeven, maar van wien niemand wist, of hij eenig recht op een adellijken titel had. Daarenboven beriep de Magistraat zich (doch m.i. ten onrechte) op de Resolutie der Staten van Holland van 11 Dec. 1666 waarbij werd bepaald, dat geen

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 280