■2"]€> DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ. geval kunnen beroepen, waarin het Hof zelf de rechtsmacht der Schepenen over vreemdelingen uitdrukkelijk had erkend. Op het einde van 1653 werd zekere Nicolaas Caldrijn, geboren te Gent in Vlaanderen, toen verblijf houdend in den Haag op verdenking van diefstal door den Baljuw aangehouden. De man had geen onbesproken verleden,, immers in zijne geboortestad was hij wegens valsch spelen gegeeseld en gebrandmerkt, waarna hij naar Antwerpen en van daar naar den Haag was verhuisd. Bij zijn verhoor omtrent den diefstal, waarvan hij beticht werd, bekende hij dat hij in Augustus te voren te Ant werpen bij gelegenheid van een twist zekeren Aernout Backer zoo zwaar had verwond, dat deze kort daarna den geest gaf. Hetzij dat de diefstal niet goed te bewijzen was, hetzij de Schepenen op de eenvoudigste manier van dezen boosdoener ontslagen wilden zijn, zooveel is zeker, dat het onderzoek naar de diefstal niet werd voortgezet, maar Caldrijn werd door Schepenen veroordeeld, wegens den manslag op Backer tot verbanning uit Holland en Westfriesland onder bedreiging met de straffe des doods zoo hij het ooit waagde terug te keeren. Het vonnis steunde hoofzakelijk op dezen grond: dat het in het belang der Justitie was, de plaats van zulke misdadigers te zuiveren „op dat de gemoederen van de Ingesetenen „door de dagelijckse conversatie ende ommegangh met „hem Gevangene niet en werde bedorven ofte verargert.” De veroordeelde kwam in appel bij het Hof, waar zijn advocaat de exceptie van onbevoegdheid aan de Schepen bank voordroeg: het Hof verklaarde den Magistraat bevoegd en bevestigde het vonnis. Op 3 November 1706 had er een conferentie plaats tusschen gemachtigden van het Hof en van den Magistraat, waarbij de eerstgenoemden verklaarden, dat het mandement poenaal in zake de Gama door het Hof werd ingetrokken,

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 282