278 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ. Sedert werden het Hof en de Magistraat het er over eens, dat de Predikanten noch geestelijke noch kerkelijke personen waren. moet gij maar u vooruit dat zoo is en wij zijn het met hen eens; nu voor ons procedeeren, maar wij zeggen gij uw proces zult verliezen. Wij hebben dus te onderzoeken wie onder de suppoosten moesten worden gerekend. Het Hof wees te dien aanzien op eene Ordonnantie van 1481, waarin sprake was van „Suppoosten van den Hove, geestelijcke ende kerckelijcke Luijden die geen neeringhe ofte ambachten en doen”, en gaf daarbij deze uitlegging: de rijke lieden van 1706 waren gelijk te stellen met Edelen, althans zij verschilden geheel en al van nee- ringdoenden wat de geestelijke en kerkelijke personen der 15° eeuw waren, dat waren nu de Predikanten1) en alle gestudeerden, als doctors en leermeesters in talen, terwijl de klerken (clerici in het Latijn) gelijk te stellen waren met de procureurs. En, voegde het Hof erbijzooals het was in 1481 zoo bleef het in 1614. Dit laatste moge waar zijn, maar uit deze geheele aanhaling van de ordonnantie van 1481 blijkt nog geenszins wie suppoosten waren, nog veel minder dat de procureurs voor den Raad van Brabant suppoosten waren van het Hof van Holland, waar mede zij niets te maken hadden. Ten slotte voegde het Hof daar nog bij, om te bewijzen, dat Schepenen zelf de procureurs voor den Raad van Brabant althans, stilzwijgend als suppoosten hadden erkend dat de Magistraat die procu reurs herhaaldelijk tot schutterlijke diensten had willen dwin gen, maar steeds van dat voornemen had moeten afzien. De Raad van Brabant trok zich de zaak ook aan en richtte een adres tot de Staten van Holland, dat echter even arm aan argumenten was. De Raad vond het absurdis jurium, dat aan een subalterne rechtsmacht onder-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 284