28 I DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ. Hove van als soldaat ieder aannam, die zich aanbood, en terwijl daarenboven de toelating der procureurs in bedoeld corps uitsluitend uitging van het Hof, zonder medewerking van den Haagschen Magistraat. En wat de zaak van den jongen Van Veen aanging: de Baljuw had de zaak niet voor den Hoogen Raad vervolgd, omdat de kosten der proceduren zoo hoog waren en de bewuste jongman van slecht gedrag en door zijn vader verlaten was, zoodat op hem geen kosten verhaald konden worden. Breidde het Hof den zin van het woord Suppoosten te ver uit, de Magistraat verviel in de tegenovergestelde fout, zij nam het woord in veel te enge beteekenis op. Want er valt wel wat af te dingen op de beweering dat uitsluitend als Suppoosten mochten worden aangemerkt, zij, die den eed, bedoeld in art. 71 der Instructie hadden afgelegd. Immers in dat artikel is alleen sprake van de advocaten, procureurs, deurwaarders, boden en Suppoosten, die jaarlijks den eed moesten vernieuwenmen had dus blijkbaar alleen te doen met rechtsbedienden en dienaren, die aan het Hof verbonden waren en aldaar hunne werk zaamheden verrichtten, zooals ten overvloede duidelijk blijkt uit de volgende artikelen. In dezen engen zin wordt ook het woord Suppoosten gebezigd in de „Ordon nantie ende renovatie van seeckere articulen der Instructie” van 8 Maart 1567, in de ampliatie der Instructie van 21 December 1579, en in de ordonnantie bij den Hove „gemaeckt opte ongeregeltheijt, die bij de Suppoosten op de Audiëntie van der Rolle wert gepleeght” van 13 Februari 1591. Maar de practijk had het begrip Suppoosten verder uitgestrekt, dan dit in de Instructie van 1531 was bedoeld, en de Magistraat deed verkeerd, door die door het gebruik erkende uitbreiding buiten rekening te laten. Er bestaat omtrent de personen, die tot de Suppoosten van den Holland moesten worden gerekend een merk-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 287