DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ.
292
zich niet tot de bewaking van ’s Hofs grondgebied, maar
surveilleerden ook daar buiten in den Haag de Drossaard
moest toezien dat ieder zijn plicht deed: en op Zon-en
Feestdagen, moest hij, volgens zijne instructie, met twee
dienaars achter zich door den Haag en den omtrek daarvan
patrouilleeren, om tegen het schenden en ontheiligen van
die dagen te waken.
Het wachthuis van ’s Hofs politie was gelegen onmid
dellijk bij en binnen de Voorpoort.
De gemeentelijke politie stond onder de bevelen van
den Baljuw of Schout. Volgens Kluit, Historie der Holl.
Staatsregeling zijn dit twee benamingen voor hetzelfde
ambt; de baljuw zat voor in het college van Burgemeester
en Schepenen en spande de vierschaar in naam van
den Graaf (zonder hem mochten de Schepenen geen recht
sprekenals hij afwezig was heette de stad rechteloos
te staan). Ook hij nam het Openbaar Ministerie waar in
de stad of de Heerlijkheid, waarover hij was aangesteld
in het geval, dat een misdrijf was gepleegd, spoorde hij
den misdadiger op en onderzocht hij de zaak en gaf ze
tot verder onderzoek, of als hij het volledig bewijs
reeds had verkregen, ter beslissing van de Schepenen
over, eindelijk had hij het beleid der geheele politie en
maakte hij met de Schepenen te zamen de keuren der
gemeente.
Dit was de algemeene regel, in den Haag was het
aanvankelijk eenigszins anders. Daar waren herhaaldelijk
twee ambtenaren, een Baljuw en een Schout. De Baljuw
was in den regel iemand uit den aanzienlijken stand,
meestal een hooggeplaatst ambtenaar of een lid der
Grafelijke Hofhouding, in rang den Schout ver te boven
gaande; het verschil tusschen beider bevoegdheden schijnt
voornamelijk hierin te hebben bestaan, dat de Baljuw
de zware misdrijven, de Schout de overtredingen ver-