DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ. 295 :n en dat zij eerst om elkander ook in dit opzicht Juni 1736 ontstond er een van den Heer Bicker, Heer van Swieten, wonende op de Prinsegracht; een groote menigte volks begaf zich daarheen en vulde de Groote Markt en de Proc.-Gen. verbood hem eenvoudig, om aan die oproeping gevolg te geven. Ik vind nog een geval dat Burgemeesters van den Haag een persoon die zich achtte Suppoost te zijn opriepen om voor hen te verschijnen. In 1752 deden zij door een bode zekeren Mr. Lambertus Jonxis aanzeggen dat hij voor hen verschijnen moest; die man hield in den Haag een fransche kostschool waarop ook les in de Latijnsche taal gegeven werd. Jonxis, die omdat hij gestudeerd had en leermeester in talen was zich als Suppoost van den Hove beschouwde, weigerde op dien grond voor Burgemeesters te verschijnen, waarop deze hem deden aanzeggen, dat het hem verboden was voortaan op zijne school latijnsche les te geven. Nu wendde hij zich tot het Hof en riep als Suppoost diens bescherming in. Het Hof deed hem door Raden Commissarissen aanzeggen, dat hij goed had gedaan door niet voor de Burgemeesters te verschijnen, en dat hij voort kon gaan, met het doceeren der latijnsche taal. Maar meer reden van klagen had de Magistraat van den Haag voor onwettige dagvaardingen en oproepingen, van de zijde van het Hof. Intusschen is het opmerkelijk, dat de hier bedoelde gevallen alle plaats hadden ongeveer in denzelfden tijd, waarin de beide bovenvermelde oproe pingen voor Burgemeesters en Schepenen werden gedaan, waaruit mag worden afgeleid, dat in de 17de en het begin der 18de eeuw de beide Colleges beter elkanders rechten althans in dit punt eerbiedigde: later er toe gekomen zijn, te hinderen. In den avond van 21 zware brand in den stal

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 301