DE JURISD1CTIE-GESCHILLEN, ENZ.
3°3
daarna
dat hij
machtigde den P.-G. om den vreemdeling op te eischen
en benoemde Commissarissen om hem te verhooren,
zoodra hij zou zijn overgeleverd. Maar de Heeren van
den Haag vroegen ook hunnerzijds de overlevering van
den gevangene, waarop de commandant der wacht, om
zelf buiten moeielijkheden te blijven, den man voorloopig
op de hoofdwacht hield en zoowel aan den een als aan
den ander de overgifte weigerde.
Den volgenden dag kwam de Secretaris van den Haag,
Dierckens op het Hof, om de toestemming aan het Hof
te vragen, dat de man aan den Haag zou worden over
geleverd, maar hij kreeg ten antwoord, dat in deze geen
beslissing konde worden genomen, zoolang het Hof de
gronden niet kende, waarop de Heeren van den Haag
hun aanspraak deden steunen.
Eenige dagen later hielden commissarissen uit het Hof
en uit den Magistraat over deze zaak eene conferentie,
waarin de laatsten o.a. mededeelden, dat de aangehoudene
volstrekt geen vreemdeling was, maar jaren lang als
knecht had gediend eerst bij Graaf Maurits en
bij den Luitenant-Kolonel Van der Kaay, en
vervolgens nog oppasser was geweest in verschillende
stallen. Nadat de Commissarissen omtrent het verhandelde
ter conferentie rapport hadden gedaan, besloot het Hof,
daar het geschil eigenlijk alleen daarin bestond, dat men
het niet eens was over den staat van den bewusten
persoon, dien man aan den Haag over te laten onder
een acte van non-prejudicie. Die acte werd terstond
verleend, waarna op 1 October door den Drossaard
aan den Adjudant van de Garde namens den Procureur-
Generaal werd medegedeeld, dat het Hof er in toestemde,
dat de gevangene aan den Baljuw van den Haag werd
uitgeleverd.
Zoo bleef de verdachte door het kleingeestig getwist