DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ. 310 werd herhaald mandement van en het misdrijf voor den ingang der waarbij het geschil werd gesteld in handen der Ridder schap en der andere Gedeputeerden voor de zaken der justitie, om de Staten te dienen van bericht; tevens ver boden de Staten het Hof en den Hoogen Raad om in deze zaak verder te procedeeren totdat eene beslissing daarin zoude genomen zijn. Zes weken na den manslag was de zaak dus in dit waarlijk belangrijk stadium gekomen, dat geen enkele rechter nemen, meer bevoegd was, om van de zaak kennis te en dat de dader vrij en ongehinderd kon rond- loopen, daar geen enkel ambtenaar zijne aanhouding mocht gelasten. De Staten namen in dit geschil geene beslissing wellicht achtten zij dit overbodig, omdat door het gekibbel der rechterlijke colleges de dader alle gelegenheid had gehad, zich uit de voeten te maken, i) derhalve toch niet kon worden gestraft. Alvorens echter van deze zaak aftestappen moet ik nog enkele feiten mededeelen, die duidelijk aantoonen, hoe fel de partijen op elkander gebeten waren. De Procureur-Generaal wilde Rouckens op de gewone wijze indagen, dat is door uitroeping der indaging van de pui van het Stadhuis bij klokkeslag van den stadhuis toren, maar de Magistraat w’eigerde, de klok te laten trekken. Het Hof besloot daarop, om voortaan in dergelijke gevallen, de klok van het Hof te doen luiden en het exploit te laten doen uit een der gaten (vensters) vóór de Groote Zaal. 2) Dit geschiedde op 26 Januari en het op 29 Februari, niettegenstaande het appel van den Hoogen Raad. Hierover 1) Rouckens behoorde tot een aanzienlijk en vermogend Nijmeegsch geslacht. 2) Het is bekend, dat te dier tijde Ridderzaal zich een gebouw bevond.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 316