DE GEVANGENPOORT.
23
HOOFDSTUK II.
Oorspronkelijke toestand der gevangenis, hare vervormingen,
omgeving en inwendige inrichting.
Wat komen wij nu echter te weten over de eigenlijke
inrichting der Voorpoort als gevangenis tot op de dagen
der geloofsvervolging? Welke wijzigingen ondergaat zij
daarna?
Uit reeds gegeven mededeelingen blijkt het bestaan
van een paar benedenkamers, een „stock” (in den
kelder?), de „gayole” en de „Riddercamer”. Er moet
natuurlijk bovendien geweest zijn een beknopte woning
voor den cipier met keukentjeverder een voorraadbe-
waarplaats beneden van eieren, boter, kaas, bier, vleesch,
enz. Een kleine stal en bakhuis mogen mede worden
vermoed. De afsluitingen moeten zeer primitief geweest
zijn; zwaar traliewerk kwam niet voor; misschien waren
dan alle raamopeningen bovendien van zeer geringen
omvang.
Reeds lang, voor dat de Poort in zijn tegenwoordigen
vorm zal bestaan hebben, kent men te dezer plaatse de
„Mr. Riddercamer”, t.w. in 1352, waaronder een kelder
(1364) en waartoe een trap of „stegher” heen leidde
(1366). Na de Poortverbouwing tot tegenwoordige gedaante
(aanvang 15de eeuw?) schijnt hare bovenverdieping
samengesmolten met die Riddercamer en de geheele
verdieping althans zoo genoemd te worden. Het Poort-
vertrek ligt echter met zijn vloer ongeveer drie kwart
Meter lager dan de nevenliggende „Iserkamer” in den
westelijken vleugel (welke men als de oude „Ridder
camer” schijnt te moeten aanmerken), waarvan eertijds
(1467) een muur werd aangelegd naar zekere steen-
houwersloods, lang n Roeden. Die muur, dienende tot