3I4 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ. dat hij dus niets meer in de zaak mocht doen en zijn dienaren uit het huis van Van Son moest terugroepen; als dit geschied was, moest hij rapport aan het Hof komen doen. De Baljuw beloofde aan alle verlangens der Raden te zullen gevolg geven, maar, nadat hij hiervan kennis had gegeven verboden had om aan zamen, moest hij aldaar, in plaats aan den Magistraat en deze hem de bevelen van het Hof te gehoor - van rapport te doen, komen verklaren, dat hij zijn belofte niet konde houden, omdat Schepenen hem dit uitdrukkelijk verboden hadden. De Raden Commissarissen waren begrijpelijkerwijze over dit antwoord hoogst verstoord en gaven den armen Baljuw nu te verstaan, dat hij zoo hij wilde gehoorzamen konde aan de bevelen der Schepenen, maar dat hij daarbij niet uit het oog moest verliezen dat niet deze maar het Hof bevoegd was om te procedeeren tegen Officieren, die in hun ambt misdeden, zelfs door schorsing. De Baljuw zat dus nu tusschen twee vuren, aan de eene zijde moest hij aan Schepenen gehoorzamen, aan de andere zijde dreigde het Hof hem met schorsing in zijn ambt, zoo hij zulks deed. Gelukkig voor hem werd hij uit zijn neteligen toestand gered door een derde partij, die eveneens het lijk wilde hebben. Den volgenden dag kreeg het Hof een missive van den Academischen Senaat der Hooge School te Leiden met den eisch, om het lijk van Van Pierre over te geven aan den pedel Van der Wulp en het onderzoek over te laten aan den Senaat, overeenkomstig het privilegie der Universiteit. Die brief was vergezeld van eene memorie van den Hamburgschen Resident, die nu de vordering van den Senaat ondersteunde. Het Hof greep gretig de gelegenheid aan, om uit de moeielijkheid te geraken, waarin het zich bevond, en schreef onmiddellijk ter zijde van de memorie van Hunneken eene apostille, waarbij

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 320